Zakbroei en kalfslever

koersverslag van Limburgs Mooiste, juni 2006

Het is één van de laatste taboe’s, een onderwerp waar zelden over geschreven wordt en waarover mannen onder elkaar zwijgen: plakzak.

Elke man kent het: het randje elastiek aan het pijpje van je onderbroek kruipt een beetje weg waardoor het randje niet meer in de plooi tussen been en romp zit, maar net daarnaast. De huid aan de zijkant van je balzak gaat dan plakken aan je been. Of misschien niet echt aan je been maar zo voelt het wel. Het zit allemaal niet lekker meer aan die kant, het voelt plakkerig, het irriteert.

zakbroei

Van alle ongemakken die de renner ervaart is plakzak het meest irritante. Het komt niet door een weggekropen randje aan het pijpje van je onderbroek maar doordat je niet goed zit. Bij elke pedaaltrap krijg je de neiging om je knie naar buiten te draaien om de binnenzijde van je bovenbeen van de zijkant van je zak weg te rekken. Maar je voet zit vast in je schoen die op je pedaal geklikt zit. Dus dat been wijst toch een beetje gedraaid naar buiten waardoor de binnenzijde onvoldoende wegtrekt van de balzak. Ach en wee, plakzak… Het enige dat helpt is een hand die het hele handeltje wegtilt van je been en weer lekker in het midden op de punt van je zadel legt. Dit klinkt misschien dilettantistisch maar is voor de renner van groot belang om lang te kunnen blijven zitten op het smalle zadel.

Plakzak kan bij warmte en een slechte zeem gaan broeien; plakzak wordt dan zakbroei. Zakbroei is de vijand van afstand.

Gelukkig zijn er smeerseltjes te koop tegen zakbroei: zakzalf. Bij de start van Limburgs Mooiste in juni dit jaar bood mijn broer D mijn vriend B een lik zakzalf aan. Beide mannen van middelbare leeftijd lieten op de openbare weg de koersbroek zakken om de zakzalf aan te brengen. Zij hadden die warme dag in het geheel geen last van plakzak en bleven mooi van zakbroei verschoond. Zelve had ik geen behoefte aan zakzalf die dag en het ging met 2 vingers in de neus.

kalfslever

De kalfslever bij van der Valk was taai die avond. Een zwoele bries en glazen bier zorgden voor een aangename ambiance op het terras, maar de kalfslever viel niet te verteren. Desgevraagd serveerde men nieuwe stukjes kalfslever die wel mals waren. Ja, het was een geslaagde tocht!

Angst voor de Angliru

Kennen wij de Keutenberg?

“Zij die de Cauberg kennen, weten dat een 12% stijging overgaat in een 11% daling, en daar bleef hij staan, hij die me duwde, met de handvaten in zijn hand.” Zo sprak Freek de Jonge in zijn conference over een invalide in Neerlands Hoop Express. En wij weten dat Freek de Cauberg niet kent, want er is geen 11% daling, alleen een 12% stijging, en dan het plateau van Margraten.

Kennen wij de Keutenberg? Ik heb hem negen keer beklommen maar ik geloof niet dat ik hem ken. De anatomie van de berg, bedoel ik, en zijn invloed op de psychologie van de renner. Hij begint met het steilste stuk, direct na de scherpe bocht rechts-links-rechts. Als een muur van asfalt duikt het voor je op. Het is niet lang, dat eerste stuk, misschien maar 25 meter, maar veel te steil om profijt te hebben van een aanloop: 22%. De renners hebben elkaar al gezegd dat het komt, dadelijk na die bocht, dat het zo steil is, en dat je van tevoren naar je lichtste verzet moet schakelen. En toch schrik je.

Negen keer heb ik de Keutenberg beklommen en ik schrik nog steeds. Dat eerste stuk stamp je wel door, je moet wel, want afstappen is onmogelijk, daarvoor is het te steil. Je bijt op je tanden, en dan maakt de weg een flauwe bocht naar links, en nu zie je het vervolg voor je, recht omhoog naar boven, honderden meters de Keutenberg op. Het wordt iets minder steil, zo’n 16%. Hoe lang dat duurt weet ik niet. Je hebt noch de tijd noch de energie om naar de omgeving te kijken. Het enige wat je ziet is je stuur en het kleine stukje asfalt er rond omheen. Minder dan honderd meter, denk ik, en dan wordt het opnieuw minder steil. Dit is het zwaarste stuk, maar nu kan je afstappen. Alsmaar een stem in je hoofd die zegt: “Joh, ga toch lopen. Je kan er nu af, je longen staan op springen, je valt niet om, je benen houden het niet meer, één stapje en je staat.”

Zes keer gaf ik toe aan die stem, mezelf overtuigend dat ik niet verder kon, dat dit fysiek onmogelijk is. Mijn verzet was te zwaar, ik had al zoveel kilometers in de benen, en eigenlijk wist ik het al vóór die slingerbocht beneden: ik kan het niet, ik durf het niet, ik ben bang van die berg. Vorig jaar schreef ik daar een vergoelijkend stukje over, getiteld ‘Wandelen op de Keutenberg’. Lafheid, verpakt als literaire kwinkslag, dat de voorpagina van Koersinzicht haalde.

Na die kleine honderd meter wordt het opnieuw minder steil, 11%, en wie zover gekomen is, die maakt een goede kans het vol te houden. De longen doen pijn van het hijgen, de benen klappen bijna uit elkaar, 11% is steil, maar je weet dat het straks lichter wordt. Je weet het, maar je voelt het niet, je twijfelt, je kan niet langer staan op de pedalen, maar het moet, je weet dat je niet kan gaan zitten, druppels druipen in je ogen, je trilt als een wankelmotor, en weer trap je een pedaal omlaag. Hoe lang is dit stuk? Honderd meter, tweehonderd? En dan buigt het wegdek langzaam rechter en verloopt naar vals plat. Je moet zitten en je kan gaan zitten, je benen doen zo’n pijn en draaien sneller rond, een tandje bijschakelen, hijgen, hijgen, maar je bent er bijna.

De eerste keer dat ik de Keut dit jaar beklom moest ik er weer af. Mijn oude racefiets bood 42 voor en 28 achter en dat was te zwaar (vond ik). Of waren het de zeventig kilometers (en het Eyserbos) in mijn benen? Het was de angst, de angst voor de pijn. En bovenal de gemakzucht, de gemakzucht van de wandelaar. Later dit jaar beklom ik hem op mijn all-terrain bike, met tripeltje voor (32) en kookplaatje achter (32), één op één dus. Ik hoefde niet eens uit het zadel, en het deed heus wel pijn, maar ik ben niet bang meer voor de Keutenberg. Ik ken hem nu een beetje beter.

Het kan altijd erger.

Het kan altijd erger. Afgelopen voorjaar zag ik, laat op de avond bij Studio Sport, een verslag van de Hel van het Noorden. Slechts weinigen weten dat dit de Ronde van Drenthe is. Slechts heel weinigen hebben die uitzending gezien, maar wie het gezien heeft twijfelt voorgoed aan de geestelijke vermogens van wielrenners. Kasseien, ja, maar ook grind en zand. Nooit zag ik wielrenners over een beroerder wegdek razen. Nooit vergeet ik het shot, met telelens geschoten vlak boven de kasseien met dat scherpe grind erop, van 4 wielrenners die, honderden meters uit elkaar, met een lekke band langs de rand van de weg staan. Ze stonden daar, elk eenzaam, met het achterwiel in de hand en de wanhoop op het gezicht, wachtend op een nieuw wiel. Op de voorgrond lag een renner met bebloed been, terwijl de wind het zand deed opstuiven.

En het kan nog erger. Afgelopen zondag zag ik de Vuelta op televisie, de etappe naar de top van de Angliru. Hagel, kou en striemende regen. En wielrenners op weg naar 1500 meter hoogte, twaalf kilometer klimmen, gemiddeld 11%, en op het steilste stuk 23,5%… De Mont Ventoux in de blakerende zon vind ik heroïsch, daar mag ik graag naar kijken. Maar de Angliru op de televisie maakt me bang. De angst dat ik ooit beneden rondrij, afsla en naar boven ga. Dat wordt weer een ontluisterende wandeling. Daarover ooit meer.

gepubliceerd in Koersinzicht 72, december 2002

Gili Asahan

In de verte roept de moellah de gelovigen op tot gebed. De zangerige flarden reiken vanuit het kleine dorp over de heuvel naar de zitzakken op de bamboe veranda waarin wij liggen te lezen. De regen tikt zachtjes op het rieten dak, de vogels kwetteren in de bomen. Af en toe loeit een buffel in de verte. De zee kabbelt haast onhoorbaar op het strand. Het is middag op Gili Asahan, een klein eiland voor de kust van Lombok.

Vandaag is het niet warm geworden en heeft het van ‘s morgens vroeg tot nu zachtjes geregend. Het zal de hele dag blijven regenen, zeggen de eilanders. Het is windstil.

We zijn op vakantie naar Bali en Lombok, midden in de Gordel van Smaragd, waar de loomheid doet herinneren aan vervlogen tijden waarover we lang geleden gelezen hebben. Ik herlees de Max Havelaar om de illusie levend te houden. Op Gili Asahan is geen internet en levert de generator stroom tussen zonsondergang en zonsopgang. Voor de deur ligt een rif vol tropische vissen; het zeewater is aangenaam warm.

J en ik zijn onze oudste zoon en schoondochter gaan opzoeken in Indonesië. Een beetje raar om je kinderen op te zoeken tijdens hun reis door het verre oosten want zij zijn zelf op drift. Het is gebruikelijk iemand op te zoeken die langdurig elders woont, maar toch is dit opzoeken. Ik zocht vanuit Nederland een plekje uit waar zij en wij alle vier heen gereisd zijn.

op Bali

Daar hebben we elkaar vorige week ontmoet, op het knusse terras van Brothers Bungalows bij Balangan Beach op Bali. En sindsdien reizen we met z’n vieren met de Lonely Planet en internet als onze gidsen. Onze zoon is handig met boeken via internet (Agoda) en dat werkt verbazend goed. Ook Pearl Beach Resort, een passende naam voor het idyllische plekje op Lombok waar we nu zijn, hebben we zo geboekt.

Op Bali bezochten we Balangan Beach en Padangbai. We huurden scooters in Balangan en doken in de golven bij Dreamland Beach. We dronken vele flesjes Bintang bier op het terras van Brothers waar we ook twee keer ‘s avonds aten. De derde avond aten we om de hoek waar een oude Balinees ons vriendelijk bediende en de gevraagde pindasaus toevoegde. We reden per taxi naar Padangbai en sliepen in Beji Bay Resort, met zijn heerlijke zwembad, vlakbij Blue Lagoon Beach. We aten daar de eerste avond in een eenvoudige warung waar de vliegende mieren in wolken op het elektrisch licht afkwamen. De grote gekko’s aten net zo lekker als wij. Snorkelend in Blue Lagoon zag ik voor de tweede keer in mijn leven een zeeschildpad naast me zwemmen. We lunchten in Topi Inn waar ik de eerste dag de uitsmijter van de kaart koos en de tweede dag de huzarensalade…

We vierden onze zoon’s 25e verjaardag in het chique hooggelegen ronde restaurant van Blue Lagoon. S vroeg het personeel om een toetje met ‘vuurwerk’ voor hem en hij kreeg een stuk chocoladetaart met een kaarsje, net als 24 jaar geleden, in Kampala.

naar Lombok

De volgende dag voeren we per grote speedboot van Bali naar Lombok, oncomfortabel en warm. Het zweet barstte me uit bij aankomst op Lombok. Een wrakke steiger, opdringerige mannen die ons naar een hotel wilden brengen, slechts enkele bouwvallen aan land. Plassen vuil regenwater, een stekende zon en een broeierige hitte; Indonesië is de meeste dagen eigenlijk te warm voor mij…

We hadden niet vooraf besloten wat we zouden gaan doen op Lombok. Ja, we gaan ook naar Gili Asahan, daarover waren we het eens, maar waar gaan we nu eerst naar toe? Dat was onduidelijk gebleven toen we aan boord gingen in Padangbai. En dat brak ons op bij aankomst op Lombok. Om te beginnen kwamen we niet aan waarheen de boottocht geboekt was, maar aan die wrakke steiger op vele kilometers afstand van Sengiggi. En we konden de opdringerige mannen niet afwimpelen met de wetenschap wat te doen. Het kwam goed toen ik vanuit de taxi Living Asia Resort zag dat onze zoon eerder op internet gezien had als een luxe accommodatie met een aantrekkelijke aanbieding. En uiteindelijk kreeg de thuisblijver weer ongelijk en heelde dit Aziatische paradijs alle geestelijke wonden.

Gisteren zijn J en ik het eiland rondgelopen, deels langs het water, deels over land. De dag daarvoor, na aankomst, hadden we een witte pup bij Pearl Beach gezien, waarvan we aannamen dat die bij ons resort hoorde. Nadat we op goed geluk door boerenland gelopen waren, goed uitkijkend niet met onze slippers in buffelpoep te stappen, kwamen we weer bij zee op een keienstrand. Tussen de keien lag de witte pup, dood. Kort daarna begon het te regenen en drijfnat kwamen we terug bij ons resort, enigszins onthutst. Vandaag regent het nog.

februari 2016

De duikbril

Op de kleine steentjes (of is het zand? Waar gaat grof zand over in kleine steentjes?) ligt een zwarte duikbril met een snorkel, vlakbij mijn handdoek. Vier meter verderop ligt een dik meisje, leuk gezicht, jong nog, maar te dik voor haar leeftijd. Het vet bolt onder haar bikini omhoog, de plooien vormen zich al. Een paar meter rechts van haar zit een visser in korte broek en hemdsmouwen op de rotsen naar twee hengels te kijken. De man lijkt me te oud voor een duikbril. Ik pak hem op en zie dat hij van goede kwaliteit is. Ik druk hem op mijn gezicht en voel dat het lichte vacuüm hem perfect laat aansluiten aan de vorm van mijn gezicht. Het glas is niet geslepen. Van wie is hij? Is hij achtergelaten? Ik durf hem niet mee de zee in te nemen alsof hij van niemand is, of van mij.

Later die ochtend, terwijl ik uit zee kom gelopen, pakt het dikke meisje de duikbril samen met haar handdoek in haar tas. Ze praat met een ouder echtpaar, gepensioneerden die hier in Carry Le Rouet de nazomer doorbrengen? Ze is hier thuis, dat is zonneklaar. Jammer van die duikbril.

27 juni 2019